Preek over Jesaja 40:27, 28

2001-01-07 v.m.

Ds. A. van der Dussen

Wie is aan God gelijk?

Liturgie:

1.

Deze preek sluit aan bij die van vorige week over Jesaja 40:6-8, toen ik u opriep u niet gewonnen te geven aan de wanhoop. In 40:6-8 wordt een sombere tegenwerping weergegeven als de profeet wordt opgeroepen om het volk Israël in ballingschap te troosten. ´Wat kan er nog aan troostvols geroepen worden? De wereld is gevangen in een proces van dood en verwoesting.´ Die tegenwerping brengt de profeet echter niet tot zwijgen. Het mag waar zijn dat alles vergankelijk is, dat geldt niet voor het Woord, het roepen van God! Welnu, ook in het tweede gedeelte van Jesaja 40 zit zo'n uiting van zwartgalligheid, zie vers 27: Mijn weg is voor de HERE verborgen; mijn recht gaat aan mijn God voorbij.Maar net als in het eerste gedeelte stelt de profeet er iets vrolijks tegenover, vers 28: Weet gij het niet, hebt gij het niet gehoord? Een eeuwig God is de HERE, Schepper van de einden der aarde, Hij wordt noch moede noch mat, zijn verstand is niet te doorgronden. Zo wil ik u ook in deze preek in het spoor van deze profeet uit de school van Jesaja opwekken om groot te denken van God.

2.

Het is goed om eerst die sombere woorden van vs. 27 op ons te laten inwerken. Ze zijn herkenbaar voor menig gelovige die lijdt onder de zwaarte van het leven. Mijn weg is voor de HERE verborgen; mijn recht gaat aan mijn God voorbij.Dit betekent: ´God heeft ons uit het oog verloren. Hij ziet niet hoe moeilijk wij het hebben. Wij hebben van Hem geen recht, d.w.z. geen uitkomst, geen redding meer te verwachten. Hij zal niet voor ons opkomen.´ Zo spreken de ballingen in Babylon, nadat zij al tientallen jaren vergeefs op verandering hebben gewacht. Wat is zo´n verzuchting begrijpelijk. Wat klinkt elke aansporing om toch hoopvol en gelovig te zijn in zo´n situatie goedkoop. De werkelijkheid waarin wij leven kan zo drukkend zijn, zo naargeestig, zo zonder perspectief, dat mensen het niet anders meer kunnen zien dan zo. Des te treffender is het dat de profeet de ballingen in hun klagen niet bijvalt, maar er vraagtekens bij plaatst. Daar is hij profeet voor. Hij wordt immers door de HERE geroepen om het volk te troosten met goed nieuws. Dat is belangrijk, broeders en zusters. Het is niet een van de ballingen, een Jood die net wat optimistischer is dan de andere, die zegt: ´Niet zo klagen, mensen!´ Het is een man die namens God herstel aankondigt die zegt: ´Wat klagen jullie toch?!´ Hij is een man van God gezonden, en komt zo van buiten af op de Joden toe. Ze trekken zich niet aan hun eigen haren uit het moeras op; hun wordt aangezegd dat zij niet hoeven te wanhopen. Zo gebeurt het ook in de kerk. Wij spreken elkaar geen moed in; dominees worden met een boodschap op pad gestuurd die ze niet zelf bedacht hebben maar die van God komt. Deze boodschap: Weet gij het niet, hebt gij het niet gehoord? Een eeuwig God is de HERE, Schepper van de einden der aarde, Hij wordt noch moede noch mat, zijn verstand is niet te doorgronden.Kort samengevat: hier wordt gewezen op het anders zijn van God. Hij is anders dan wij mensen ons in onze moedeloosheid voorstellen. Hij is oneindig veel groter dan wij dachten, en daarom hebben wij veel meer van Hem te verwachten dan wij durfden denken. Ik ga dat voor u uitwerken, en wel aan de hand van Jesaja 40:12-31. In vs. 28 wordt namelijk dit hele gedeelte samengevat. Zo gaat dit ene bijbelvers pas spreken wanneer je heel dit bijbelgedeelte erbij betrekt.

3.

De klacht is: ´God ziet ons niet. Van Hem hebben we niets meer te verwachten.´ Naar het gevoel van de ballingen zat hun leven muurvast, daar in Babel. De wereldmacht Babel zat vast in het zadel. Ze zagen een wereld voor zich waarin machtige koningen de dienst uitmaakten. Ze werden geïmponeerd door de religie van Babel, waar de zon, de maan en de sterren met grote eerbied werden vereerd - een religie waarbij hun eigen godsdienst verbleekte, in puin als hun tempel lag. Dat was hun troosteloze werkelijkheid: een werkelijkheid van machtige volkeren, machtige heersers, machtige sterregoden. En wat doet nu de profeet? Hij roept met grote uitdagendheid dat die volkeren, die heersers, die sterregoden NIETS voorstellen!! o "Zie, volken zijn geacht als een druppel aan een emmer. Alle volken zijn als NIETS voor Hem, zij worden door Hem beschouwd als nietig en ijdel. (vers 15, 17)" o "Hij geeft de machthebbers over ter vernietiging. Hij maakt de regeerders der aarde tot ijdelheid. Nauwelijks zijn zij geplant, nauwelijks gezaaid, nauwelijks wortelt hun stek in de aarde, of Hij blaast reeds op hen, zodat zij verdorren, en een storm neemt ze op als stoppels. (vers 23, 24)" o "Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Hij, die het heer daarvan in groten getale uitleidt en elk daarvan bij name roept door de grootheid zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is; er blijft niet één achter. (vers 26)" Zeer uitdagende woorden zijn dit. De wereld wordt op zijn kop gezet. Babylon machtig? Ga nou gauw: een druppeltje aan een emmer, meer niet. De koning van Babel een groot leider? Kom nou toch: een madeliefje dat je zo uit het gras plukt en weggooit. De sterren geweldige goden, die je diep eerbiedig vereert? Onzin: het zijn schepselen die door God worden gecommandeerd. Hier wordt niet in alle algemeenheid over de grootheid van God en de kleinheid van de schepselen gesproken. Hier wordt de vloer aangeveegd met concrete grootheden waar wij voor béven. Vul de grootheden maar in waar wíj tegen opkijken: o het machtige Amerika; o de grote multinationals; o de ijzeren wetmatigheid waarmee onze wereld rijker wordt en de derde wereld armer en waar niemand iets aan kan doen. Wie van ons zou deze machten durven te bagatelliseren? Maar dat wordt hier in Jesaja 40 nu juist gedaan, met opzettelijke aandikking: het stelt allemaal niets voor! Wat wordt hier vanuit een totaal ander perspectief naar de werkelijkheid gekeken. Het is het perspectief vanuit God.

4.

Dat komt in vers 12 - 14 naar voren, waar het gaat over de onmetelijkheid van God. De oceaan laat zich niet opmeten, de bergen laten zich niet afmeten. Zouden wij God dan wél de maat kunnen nemen, in deze zin dat wij zijn plannen en ideeën beoordelen? Toch is dát wat de sombere ballingen doen. Zij wegen af, en constateren: God is een lichtgewicht. Maar heb je dan enig idee van God? Zie vers 16: God is zo groot, dat als je Hem een enigszins toereikend offer zou willen brengen, je aan het Amazonewoud niet genoeg hebt om een voldoende groot vuur op het altaar te ontsteken. Zie vers 18 - 20: God is zo groot, dat het onzin is om Hem te vergelijken met wie dan ook, en dat het onzin is om een beeld van Hem te maken, zoals de Babyloniërs beelden maakten van hún goden. Het wordt neutraal beschreven in vs. 19 en 20, zonder enige veroordeling, maar wat voel je de onmogelijkheid ervan: de grote God in een beeld vereren - onzin! De onvoorstelbare majesteit van God, die wordt in dit gedeelte voortdurend krachtig onderstreept. Nog eens, in vers 25: Met wie dan wilt gij Mij vergelijken, dat Ik hem gelijk zou zijn?Ziedaar het totaal andere perspectief. De profeet wijst op God, en hij wijst de ballingen erop dat ze beter konden weten. Vers 21:

Weet gij het niet?
Hebt gij het niet gehoord?
Is het u van de aanvang niet verkondigd?

De Israëlieten zelf hadden het in vroeger tijd meegekregen, bijvoorbeeld in de liederen die zijn hadden leren zingen. De profeet zegt waarachtig niets nieuws. Hij frist hun geheugen op. Hij roept oude lofzangen in herinnering. En zo heft hij bij het begin van zijn prediking zelf een krachtig loflied aan op de onvergelijkelijke grootheid van God. Oude, bekende klanken; ze leken niet meer toepasselijk. Maar de profeet haalt ze na lange tijd weer uit de kast en zegt:

´Wat klagen jullie toch? Bedenk liever de grootheid van God!´

5.

Misschien is dat ook wel voor ons de enige remedie, broeders en zusters, in een tijd waarin we geïmponeerd worden door machten en krachten die onze wereld in een ijzeren greep houden en we met wetmatigheden geconfronteerd worden die geen mens kan veranderen. Het gevaar ligt op de loer dat we klein van God gaan denken. Wat is het dan ook voor ons goed dat er een stem klinkt die ons toeroept: ´Denk toch liever groot van God!´ Laat dit ons toch helder voor ogen staan: God is de Schepper. Hij is niet te meten, te beoordelen; Hij past niet in enig rijtje. Hij is onvoorstelbaar groot. Alles wat wij groot vinden, doet vergeleken bij Hem niet mee. Wat hebben wij het nodig, dat Jezus ons leven binnenstapt en ons confronteert met God. Wat is het heilzaam om in een wereld vol machtige en ontzagwekkende grootheden en "big bosses" een lofzang op God aan te heffen en te zingen: ´U alleen bent groot!´ Een eeuwig God is de HERE, Schepper van de einden der aarde. Hij wordt noch moede, noch mat; zijn verstand is niet te doorgronden. Ja, dat is geloven: onze maatstaven niet langer op God toepassen, en Hem God laten zijn. Wij hebben met Hem te maken, met Hem alleen!

6.

En zo kan de profeet doen wat hem opgedragen was: het volk troosten, spreken tot het hart van Jeruzalem. Door zo groot van God te spreken doorbreekt hij bij de ballingen de betovering van het ontzag voor de machten en krachten van deze wereld. Die zijn als niets - die worden tot niets, vers 30. Maar het omgekeerde geldt ook: de mensen die hun laatste oortje versnoept hebben en op de Almachtige hun vertrouwen stellen - die putten nieuwe kracht. Want zo is de grote God de Schepper altijd geweest en in onze tijd nog steeds: Hij is de Schepper, die iets uit niets tot aanzijn roept. Zo gaat Hij zijn bijna vervallen volk nieuw leven geven. Dat mag ook onze troost zijn. Laten de woorden van deze profeet ook u en jou inspireren om open te staan voor de grote en onvoorspelbare daden van de Schepper.

Amen

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.